Docent-onderzoeker Pim Koolwijk aan de HALO: "Ik hoor wel eens dat het jaloersmakend is hoe makkelijk gymnastiekdocenten voor de groep staan."

Pim Koolwijk (Harmelen, 24 januari 1976) is docent-onderzoeker aan de Haagse Academie voor Lichamelijke Opvoeding (HALO) op de Haagse Hogeschool. Voordat hij aan deze baan in het onderwijs begon, is hij jarenlang inspanningsfysioloog bij het eerste elftal van FC Utrecht geweest. Onder Willem van Hanegem (rond 2008) begon zijn tijdperk bij de club uit de Domstad, dat pas eindigde nadat Erik ten Hag er de scepter zwaaide. Een groter contrast in de aanpak van het trainersvak is volgens Koolwijk, bezien vanuit de didactiek, “haast ondenkbaar”. Van 2003 tot 2006 was de Harmelenaar gymnastiekdocent van beroep op een middelbare school in Bilthoven.
Elke periode van het collegejaar verzorgt de 48-jarige Koolwijk colleges aan HALO-studenten. Daarnaast werkt hij intensief aan zijn promotieonderzoek: een stille ambitie die hij eigenlijk al een langere tijd koesterde. Na vier jaar van onderzoeken en metingen door heel het land, bevindt het onderzoek naar de beweegvaardigheid van jonge kinderen zich nu in een afrondende fase. Koolwijk verzorgt sporadisch ook nog wat personal training, maar de meeste tijd wijdt hij aan zijn rol als docent-onderzoeker aan de ALO. Men mag daarbij niet vergeten dat hij naast de partner van zijn vrouw ook nog eens vader van twee kinderen is. Koolwijk een bezige bij? Dat zeker. Toch ervaart hij zijn leven momenteel een stuk rustiger dan toen hij als inspanningsfysioloog bij FC Utrecht werkte: een baan die volgens hem wel 24 uur per dag doorging. Sinds 2018 is de bewegingswetenschapper verbonden aan de ALO van ‘De Haagse’.
ALO is volwaardige opleiding
Een van de bekendste oud-ALO’ers van ons land is Louis van Gaal. Na het behalen van zijn diploma, was de toptrainer in ruste van 1977 tot 1988 gymleraar op de Don Bosco-school in Amsterdam-Oost. Daarna begon de trainersloopbaan van de Amsterdammer pas. Van Gaal vindt dit beroep van voetbaltrainer een ervaringsvak, waarbij een onderwijskundige achtergrond zelfs essentieel is. Niet zo verwonderlijk: naast Van Gaal 'deden' ook Rinus Michels, Leo Beenhakker, Co Adriaanse, Foppe de Haan en Guus Hiddink de ALO (en in het geval van Beenhakker het CIOS) en verwierven zij allen nationaal en internationaal aanzien als trainer. Internationaal zijn er ook trainers met een vergelijkbare ALO-diploma: ook Roy Hodgson (oud-trainer Liverpool) en José Mourinho (ex-trainer van onder meer Real Madrid en Manchester United) beschikken over papieren als gymnastiekdocent. Trainers met een onderwijsachtergrond en succes in de voetballerij, dus.
Koolwijk benadrukt dan ook stellig dat hun trainerssucces inderdaad niet alléén maar door een soort fingerspitzengefühl of bepaalde gave, zoals sociale intelligentie of interpersoonlijke vaardigheden, komt. Absoluut, Hiddink was een pragmaticus als trainer, iemand met sensitiviteit naar zijn spelers en een trainer met een no-nonsensehouding richting randzaken. Toch is ook de ALO heel belangrijk voor hem en zijn carrière geweest. De ALO is immers een volwaardige opleiding op hbo-niveau waar vanaf dag één didactische en pedagogische principes worden aangeleerd. “Wat wij studenten in vier jaar meegeven, staat in geen verhouding met een trainerscursus. De bagage die wij immers aan studenten op de ALO geven, is niet na te bootsen met een trainer-coachopleiding”, betoogt de Utrechter. Bovendien: een gymnastiekdocent móét didactisch wel ijzersterk zijn onderlegd, omdat hij of zij immers in mindere mate een boek met lesmethoden tot zijn of haar beschikking heeft – in tegenstelling tot vakken als Nederlands of geschiedenis, waar een docent dit wél altijd voor handen heeft.
Voordelen ALO-opleiding voor voetbaltrainers
Volgens Koolwijk kleven er meerdere voordelen aan het volgen van de ALO-opleiding. Oud-voetbaltrainers Michels en Van Gaal leerden op de ALO onder meer hoe kinderen en pubers vaardigheden aanleren. Dit vindt Koolwijk essentieel. Welke lesgeefstijl hoort het beste bij het aanleren van welke vaardigheid? En welke stijl past het best bij welke leeftijdsgroep? “Het is fundamenteel dat je weet hoe iemand iets leert en dat je je les daarop inricht. Gebruik je bij een bepaalde oefening veel of juist weinig weerstand? Dat is een vraag waar hele didactische principes bij komen kijken”, stelt de oud-inspanningsfysioloog van FC Utrecht.
Voor voetbaltrainers uit de ‘ALO-school’ is dit echter niet het enige profijt van hun opleiding. Ook groepsvorming – Van Gaal is bij uitstek een meester in het neerzetten van groepsdynamiek – is zo’n handvat dat via theorieën over de leraar-leerlingrelatie aandacht krijgt op de sportacademie. Binnen het reguliere onderwijs is een relatie tussen de leraar en de leerling van belang voor een goed, pedagogisch leerklimaat. Koolwijk legt uit: “Daarbij gaat het specifiek om relatie, autonomie en verbondenheid. Zo moet er een goede relatie zijn tussen de leraar en de leerling, moeten alle leerlingen zich autonoom en vrij voelen en daarnaast moeten leerlingen onderling verbonden zijn met hun medeleerlingen.” Deze facetten laten zich uitstekend vertalen vanuit een onderwijssituatie naar een context in de voetbalwereld. Zo stond ALO-adept pur sang Van Gaal erom bekend dat hij als trainer tijd vrijmaakte om informele banden tussen teamleden en spelers te versterken. Ook vond de oud-trainer van Ajax en Barcelona dat het belangrijk was dat iedere speler zich binnen het team kon uiten en zich daarbij veilig genoeg voelde om zijn eigen mening te geven. Kneepjes van het vak die op de ALO worden aangeleerd, al is het voor sommigen onder hen net wat meer nature en niet allemaal nurture.
Voetbaltunnel
Koolwijk hekelt de simplistische gedachte dat voetballen alleen trappen tegen een bal is – en dat het daarbij misschien handig is als je veel kunt lopen. “Goede voetballers hebben een brede motorische basis”, weet Koolwijk. “Andere sporten dragen eraan bij om een betere voetballer te worden. Denk hierbij aan judo om valtechnieken te leren. Maar om dat te snappen, moet je weten welke principes uit andere sporten eraan bijdragen dat je een betere voetballer wordt. Ik kan me voorstellen dat iemand die alleen uit de ‘voetbaltunnel’ komt, hier meer moeite mee heeft. Voor een gymdocent is dit echter heel gebruikelijk.” Iemand afkomstig van de ALO is volgens de docent-onderzoeker uit Harmelen immers specialist op het veelzijdige gebied van sport en bewegen.
Maar die specialist ben je niet van de een op de andere dag. Oefening baart kunst. ALO-studenten worden daarom al vroeg in het diepe gegooid en geven vanaf hun eerste week op de academie al les. “Andere opleidingen zijn iets voorzichtiger in het direct snel en veel laten lesgeven door studenten”, zegt Koolwijk. ALO-studenten raken dus al snel gewend aan lesgeven. Het gevolg hiervan: schoolopleiders (docenten van middelbare scholen die binnen hun scholen jonge docenten begeleiden en opleiden) kijken met enige kinnesinne naar de snelle gewenning en zelfs het gemak waarmee gymdocenten lesgeven. Doordat Koolwijk ook de stageleerlijn op de HALO in Den Haag coördineert, staat hij veel in contact met opleidingsscholen. Koolwijk: “Ik hoor dan wel eens dat het jaloersmakend is hoe gymnastiekdocenten voor de groep staan.”
'Pedagoog-didacticus'
Marijn Beuker, directeur voetbal bij Ajax, wil dat jeugdelftallen en het eerste elftal van de Nederlandse recordkampioen worden getraind door een didactisch sterk persoon sámen met een oud-prof. Koolwijk snapt deze nieuwe koers in Amsterdam: “Een oud-prof herkent de details en in topsport zijn details doorslaggevend voor winst of verlies. Maar die details renderen pas als er een goede structuur en een goed leerklimaat is. Dat zijn randvoorwaarden. Daarvoor kan een pedagoog-didacticus een toegevoegde waarde zijn. Het gaat om een wisselwerking waarin iedereen binnen een staf van elkaars kwaliteiten kan leren: de didacticus van de oud-prof, maar ook andersom.”
De docent-onderzoeker aan de HALO vindt met name dat het geven van feedback aan studenten of spelers essentieel is – en dan met name de manier wáárop. “De juiste feedback geven is soms ongelooflijk moeilijk, maar het helpt enorm. Je kunt een speler vertellen wat hij anders moet doen, maar het hem ook bevragen. En er zijn nog andere manieren om een speler inzicht te laten geven in zijn eigen acties. Dat dwingt een speler tot zelf nadenken en daarmee creëert hij bewustwording van zijn eigen handelen. Iemand met meer pedagogisch-didactische bagage, gepaard met de nodige ervaring, weet wat verder helpt in het leerproces van een voetballer.”